30 juni - 25 augustus 2025,
Dit voorjaar verscheen bij de Arbeiderspers de langverwachte biografie over de rusteloze Willem Pijper (1894-1947), geschreven door Arthur van Dijk, die er zijn levenswerk van heeft gemaakt. Het eerste exemplaar van Willem Pijper, een lied dat niet sterven zal werd in de Rotterdamse Doelen aangeboden aan Anne-Maartje Lamereis, de huidige Componist der Nederlanden.
Willem Pijper was een even beroemd als gevreesd en vernieuwend componist/essayist met zijn scherpe, veelal polemische pen. Hij had vele (inter)nationale contacten in de muziekwereld, werd directeur van het Rotterdamse Conservatorium, stierf op 52-jarige leeftijd aan uitgezaaide kanker. Arthur van Dijk schreef nu zijn levensverhaal over deze ‘complexe persoonlijkheid’, die door Vestdijk werd gezien als begenadigd schrijver, door Marsman als een haremhouder, door leerlingen tot Neerlands grootst levende componist bestempeld. Jeugdvriend en collega Matthijs Vermeulen echter gooide, direct na de dood van Pijper, wrang genoeg zijn 'steen in de vijver van roem'. De biograaf vermoedt 'opgekropte jaloezie en frustratie'. Maar in het onrustige jaar 1966 neemt de 'Notenkraker' Reinbert de Leeuw Pijper opnieuw danig op de korrel.
Arthur van Dijk geeft een fascinerend portret van de veelzijdige, eigenzinnige en geestrijke kunstenaar in een goedgeschreven en toegankelijke biografie, die bovendien rijk geïllustreerd is. Een blik op de inhoudsopgave verraadt al direct een toegankelijke chronologische opzet in 12 hoofdstukken, onderverdeeld in 80 paragrafen waarin gebeurtenissen, werken, functies, relaties uit Pijpers leven worden beschreven en toegelicht. Eén keer volstaat slechts een enkele paragraaf om een hoofdstuk uit te werken: zie hoofdstuk drie: COMPONIST, met paragraaf 29: Een eigen geluid. Drie steden krijgen vier hoofdstukken. Allereerst ZEIST waar Pijper geboren is en opgroeide. In UTRECHT ontmoet hij twee belangrijke spelers in het stedelijk milieu: de een als tegenspeler, Van Gilse; de ander als medespeler, Matthijs Vermeulen. De derde stad ROTTERDAM krijgt onder die titel twee hoofdstukken, opgedeeld in de periode 1930-1935 en in 1935-1940. Eigenlijk is er nog een derde hoofdstuk aan de stad gewijd, maar dan over de periode 1940-1945. Bij het bombardement verloor Pijper zijn huis en archief. Mijn aandacht werd vooral getrokken waar composities van Pijper worden besproken, zoals het symfonisch toverlied Halewijn, waarin heer Halewijn aan het slot herrijst en 'een lied zingt dat niet sterven zal.' In dit drama speelt het Blauwbaard motief een belangrijke rol dat Pijper fascineerde, muzikaal maar ook in relatie tot zijn eigen principieel polygame levenswijze. Hij heeft in zijn leven twee echtscheidingen en eindigt met vier simultane relaties met vier verschillende vrouwen.
Merlijn
Met Vestdijk had Pijper vanaf 1937 vaak contact over de te componeren opera Merlijn. Vestdijk bespreekt hem in zijn Gestalten tegenover mij als een vriend. Door allerlei omstandigheden die met de oorlog en ziekte te maken hadden, vorderde het project traag en werd definitief afgebroken door de voortijdige dood van Pijper. Arthur van Dijk bezorgde in 1992 een uitgave over Merlijn, het ontstaan van een opera in brieven en documenten. Pijper heeft de opera muzikaal niet kunnen voltooien, maar Vestdijks libretto was in concept al wel klaar. Daarvan zijn drie versies: de oorspronkelijke versie Merlijn-1939 en de op aandringen van Pijper aangepaste versie, die na zijn dood onvoltooid werd uitgevoerd in 1952, en een door Vestdijk opgemaakte definitieve versie in 1957 die werd gepubliceerd als zelfstandig drama in verzen.
Met behulp van deze uitgave vergeleek Elise van Walstijn (familie!) in haar doctoraalscriptie de drie versies met elkaar (2002). Haar conclusie was dat er een ‘conflict’ tussen dichter en componist sluimerde over de opera als genre. Zo gaf Vestdijk Viviane, een Leitmotiv mee in de vorm van ‘het konijnenlied’ ter verhoging van vooruitwijzing en dramatisering. In de literatuur is dat vrij gebruikelijk, maar Pijper vond het niet passen in een opera. Uit het onderzoek blijkt dat Vestdijk voor het opmaken van een zelfstandige publicatie van ‘een drama in verzen’ in 1957 teruggrijpt op Merlijn-1939 en dus afwijkt van Merlijn-1952 die onder invloed staat van Pijpers wensen en inzichten. De laatste versie die Vestdijk in 1957 opmaakte draagt een meer literair karakter. Hij wist dat deze tekst nooit als libretto dienst zou doen. Voor hem verhoudt een libretto zich tot een drama in verzen als “een gymnastiekpak tot een gewaad”. De eerste is ontdaan van franje, functioneel in dienst van de muziek, terwijl het gewaad van een drama in verzen in volle glorie mag worden getoond: het gympak werd uitgebouwd tot een maatpak met details en versieringen.
Jammer is dat Van Dijk wel verschillen van inzicht tussen Pijper en Vestdijk aanstipt, maar hieraan geen consequenties verbindt voor het onvoltooid blijven van de opera Merlijn. Vestdijk verloor zijn geloof in astrologie na zijn publicatie in 1949 over Astrologie en wetenschap. Ook nam hij afstand van Freuds psychoanalyse, waar Pijper die lid was geworden van de Orde van de Vrijmetselaren, juist meer betekenis toekende aan beide theorieën als grondslag voor zijn opera. Aan gebrek aan tijd zal het toch niet gelegen hebben dat Pijper op 7 mei 1945 de laatste maat muziek componeert van de nog steeds onvoltooide opera, maar wel volop opgaat in nieuwe composities die hij wel voltooide. Evenmin kunnen de liefdesperikelen met Henriëtte van Eyk hier als verklaring worden gegeven, ook al levert dit een fraaie opmerking op van de kant van Pijper over Vestdijks erotische vermogens: 'Simon heeft niet veel keus in zijn affectenkastje. Hij is wat het erotische betreft niet zeer gedifferentieerd. Weinig school gehad bovendien. Hij had het te druk met zijn eigen angsten en remmingen om ontdekkingsreizen in het Rijk der vrouwen te doen, en zakte, zwaar-op-de-hands als hij nu eenmaal is, direct door naar het gebied der "Mutter" (Faust 2)'. Ook over Vestdijks terugkerende depressies had Pijper zo zijn eigen opvatting: ''Hij cultiveert zijn onvolwaardigheid, gelijk lord Byron zijn libido.' Zou je bij dit alles niet kunnen denken dat de spirit er beiderzijds gewoon uit was?
Niettemin citeert Van Dijk uit artikelen van Vestdijk waarin hij van een 'groot psychologische inzicht in Pijpers karakter' getuigt. Hij doelt hierbij op het verwijt dat Pijper gemaakt werd een koude, cerebrale man te zijn, maar Vestdijk aarzelt geen moment hem juist als een emotioneel man te typeren, wiens 'gevoel in zijn wil is gepantserd.' Opmerkelijk dat uitgerekend Vestdijk dit in Pijper heeft gezien. Hemzelf trof immers ook vaak het verwijt zo verstandelijk en afstandelijk te zijn.
Maak jouw eigen website met JouwWeb